Categoriearchief: andere

Werken aan herstel – samen, of apart?

Twee weken geleden organiseerden de collega’s van Eetexpert.be een boeiende Kennisdag met als thema ‘Gehechtheid‘. Inhoudelijk ging de dag voornamelijk over vormen van familietherapie, waarbij het herstel van communicatie en verbondenheid centraal staan. In die zin ging het eigenlijk niet over gehechtheid, maar wel over een ’transportmiddel’ dat kan leiden tot een andere of diepere vorm van gehechtheid tussen gezinsleden.

Ouders die hun kind zien wegsmelten door een eetstoornis, voelen zich doorgaans ontzettend machteloos. Het is één van de moeilijkste dingen om voor je ogen te zien gebeuren. Week na week ontmoeten we bij ANBN ouders die zich omver geblazen of platgeslagen voelen.

Lange tijd voelden opvoeders zich ook buiten spel gezet in de behandeling van eetstoornissen. Hun kind ging naar psycholoog, diëtist en/of arts, maar eigenlijk wisten ouders vaak niet wat er in de behandeling gebeurde of wat zij thuis anders konden doen om hun kind te ondersteunen.

Gelukkig is hier de laatste tijd verandering in aan het komen, dankzij o.a. het ontwikkelen van groepsprogramma’s waarin ouders training volgen in het leren omgaan met hun kind met een eetstoornis. Eén van de dingen die zij daar bijvoorbeeld leren is om de eetstoornis te externaliseren: er is een verschil tussen je kind en de eetstoornis, en de eetstoornis is op dit moment alle controle over je kind aan het overnemen. Ouders worden aangemoedigd en ondersteund om hun ouderlijke mandaat opnieuw op te nemen. Aangezien het kind in deze fase van de ziekte zelf niet meer goed kan zien hoe ernstig de ziekte is, dienen ouders het herstelproces in handen te nemen. Ze krijgen de regie in handen over de maaltijdmomenten, de portiegrootte, de beweegmomenten,… omdat hun kind dat in deze fase nog onvoldoende kan. Hierin worden ouders bijgestaan door (vaak) een diëtist en een psycholoog. Een voordeel hiervan is dat kinderen ook boosheid kunnen uiten naar de hulpverleners, waardoor de ouders wat uit de vuurlinie mogen blijven.

Andere vormen van familietherapie, zoals ABFT (Attachment Based Family Therapy) focussen op het trainen van andere vaardigheden, zoals het leren benoemen van wat je nodig hebt van de ander, wat je angsten en zorgen zijn, je verlangen naar verbinding en wat je nodig hebt om daarnaar te groeien. Hier is het opnieuw leren verbinden en communiceren de eerste focus en komt het bekijken van concrete probleemsituaties (vb. aan tafel) pas in een latere fase ter sprake.

Deze vormen van ouderbegeleiding en familietherapie zijn erg waardevol en een aanvulling op het aanbod aan eerder individuele behandeling voor kinderen, jongeren en volwassenen met eetstoornissen.

Wanneer kan familietraining en familietherapie zinvol zijn?

  • Als het kind met de eetstoornis medisch voldoende stabiel is.
  • Wanneer er geen dreiging is voor suïcide of ernstig zelfverwondend gedrag.
  • Als de primaire verzorger zelf geen actieve eetstoornis heeft. Het is aangewezen dat de primaire verzorger in dit geval zelf een traject aangaat om toe te werken naar herstel en zich bewust te worden van de eigen kwetsbaarheid.
  • Niemand in het gezin heeft trauma toegebracht aan het kind.
    Dit is mijns inziens een belangrijk punt van zorg en van (systeem-)diagnostiek. Soms voelen kinderen immers terecht dat de relatie onveilig is en dat pogingen tot herstel via familiegesprekken te bedreigend zijn. In dit geval bestaan er werkzame alternatieve wegen (vb. in de vorm van individuele of groepstherapie) om te werken aan hechtingskwetsuren.
  • Het gezin is in staat en bereid om zich te engageren.
    Niet iedereen is in de mogelijkheid om tijd vrij te maken van het werk en de zorg voor je kind te combineren met de zorg voor andere kinderen, ouders die ziek zijn, een huishouden,… Daarnaast kunnen er goede redenen zijn waarom gezinsleden ‘op’ zijn en zich niet meer kunnen engageren voor een intensief zorgtraject, waarin zij zelf aan het stuur dienen te staan. Vooral alleenstaande ouders zoeken naar manieren om alles te kunnen blijven combineren, wat hen soms voor onmogelijke keuzes doet staan.

En wanneer kies je voor een andere, meer individuele weg naar herstel?

Met bovenstaande aandachtspunten geven we meteen ook weer dat familietraining en -therapie niet altijd en voor iedereen de beste weg naar herstel vormen. Als we goede zorg willen bieden, kunnen we niet anders dan per individuele casus te bekijken wat de noden en zorgen zijn van een persoon en van diens systeem.

Op de Kennisdag pleitten we er dan ook voor om als hulpverlener oog te houden voor kwetsuren of verbroken verbindingen die niet meer ‘op te lossen’ vallen. Soms kan tijdelijk (of langer) wat meer afstand nemen ook helpend zijn in herstel. Soms hebben gezinsleden verschillende snelheden en moeten we pas op de plaats maken. Soms voelen kinderen zich te bedreigd in hun zoeken naar autonomie, eigen identiteit en zelfbeschikking en dan kan een oudertraining mogelijks te weinig rekening met die individuele noden van een kind. De ouder leert dan immers dat de regie overnemen noodzakelijk is, maar hoever gaat dit overnemen en hoelang dient deze fase te duren? Hoe bouw je de controle weer af, hoe bouw je het vertrouwen in je kind weer op? Dit zijn vragen die met een groepstraining mogelijks onvoldoende een individueel afgestemd antwoord kunnen krijgen.
Werken met de familie mag dan misschien de nieuwe heilige graal lijken (vanuit een onderbenutte optie in de voorbije decennia), maar als enige optie is het zeker niet zaligmakend.

Perspectieven van personen met een eetstoornis en die van hun verzorgers kunnen soms lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. We kunnen dan in familietherapie wel helpen zoeken naar verbinding, helpen om met elkaar te spreken, om te begrijpen waar de pijn zit en te zoeken naar herstel, maar…

Mag het ook een optie zijn dat mensen hun eigen weg willen gaan, wanneer ze de confrontatie met een complexe thuissituatie niet kunnen, durven of willen aangaan?

Voor mij in ieder geval wel.
Het is volgens mij een illusie om te denken dat alles te herstellen (lijmen) valt.
Dat te erkennen is soms maar net de eerste stap naar ‘psychisch herstel’.

Vele lagen van verbondenheid

Dit artikel is een herwerking van de bijdrage in Lichtpunt 3 (december 2020), het driemaandelijks digitaal tijdschrift van ANBN vzw. Ook interesse? Word lid van ANBN voor 10€ en ontvang het tijdschrift in je mailbox!

Als ik mensen in mijn omgeving vraag hoe het met hen gaat, is het antwoord vaak: druk, druk, druk… Zelf pleit ik ook schuldig, al hakte ik onlangs weer wat knopen door om het rustiger aan te gaan doen en om ruimte te maken voor andere dingen dan werken alleen. In een tijd waarin onze contacten met vrienden en familieleden onder druk komen te staan, is het misschien wel zinvol om eens stil te staan bij wat dat eigenlijk is: verbondenheid. En wanneer we geen verbondenheid voelen, wat voelen we dan wel?

Resusaapjes
In de jaren ’30 van de vorige eeuw deed Harry Harlow met zijn team onderzoek naar het leervermogen van resusaapjes. Op dat moment gingen mensen er vanuit dat gedrag gestuurd werd door interne behoeftes zoals honger en dorst of door externe beloningen of straffen. Harlow verwachtte dit ook te kunnen aantonen met zijn experiment. Tegen deze verwachting in ontdekte hij echter dat de aapjes puzzels oplosten omdat ze daar zin in hadden en genoten van de uitdaging, en niet omdat ze er een beloning voor kregen of omdat het voldeed aan hun behoefte aan eten of drinken.

Daarna deed Harlow nog verder onderzoek naar wat hen precies allemaal motiveerde. Zo ontwikkelde hij een apparaat waarmee hij de resusaapjes drinken kon geven met een papfles en eenzelfde apparaat zonder papfles, maar met een heerlijk zacht vachtje eromheen. Hij veronderstelde op basis van de gangbare theorieën dat de aapjes meer tijd zouden doorbrengen op het stalen geraamte met de papfles, omdat ze daar beloond werden met voeding. Maar wat bleek nu? De aapjes verbleven juist langere tijd op het apparaat met de zachte vacht. Enkel wanneer ze hongerig waren, sprongen ze snel even naar het stalen geraamte om te drinken. Zodra hun honger bevredigd was, gingen ze terug op de zachte, warme vacht zitten.

Verder zagen ze dat de aapjes uit Harlows onderzoek, die in isolatie opgroeiden, ernstig contactgestoord en angstig waren. Ze waren niet in staat om te integreren in een groep lotgenootjes.

Dit experiment inspireerde veel verder onderzoek naar de aangeboren behoefte aan ‘tactiele contactsteun’ en naar hechting.

Sociale dieren
Niet enkel resusaapjes, maar ook wij, mensen, zijn sociale dieren. We hebben een aangeboren behoefte aan stimulatie door en contact met een ander wezen. Wanneer kinderen opgroeien zonder die stimulatie en zonder vastgehouden te worden leidt dit tot ernstige beperkingen en achterstand in hun ontwikkeling op fysiek, emotioneel, intellectueel en sociaal gebied.
Misschien zag je ooit wel de schrijnende beelden van kinderen in weeshuizen in Roemenië of Moldavië? Over dat soort beperkingen spreken we dus: deze kinderen kregen wel voeding, maar geen tedere aandacht, geen intellectuele prikkeling en geen aanraking van liefhebbende verzorgenden.

Afwezigheid van verbondenheid
De voorbeelden van resusaapjes en kinderen in weeshuizen zijn natuurlijk niet per definitie voorbeelden van afwezigheid van verbondenheid, maar het geeft alvast iets weer van wat er kan gebeuren als er geen ander aanwezig is die je liefdevol bejegent.
Wat is eigenlijk het tegenovergestelde van verbondenheid, vraag je je misschien af? Wel, het antwoord zal wellicht afhankelijk zijn van de definitie die je hanteert voor verbondenheid, en zo zijn er veel. Een aantal mogelijkheden bespreken we hieronder.

Isolatie
Een mogelijk antoniem voor verbondenheid zou isolatie kunnen zijn: het je afgesneden voelen van de ander of het missen van verbinding, doordat je letterlijk of figuurlijk geïsoleerd bent geraakt. Als je thuis zit in quarantaine of je hebt een tijd doorgebracht in eenzame afzondering in bijvoorbeeld een isolatiecel, dan weet je hoe het voelt. Je bent volledig op jezelf aangewezen en wordt geconfronteerd met hoe het is om lange tijd met jezelf te moeten leven. Sommigen zullen daarin een bron van inspiratie vinden voor creativiteit of intellectuele inzichten, maar anderen worden geconfronteerd met hun innerlijke demonen. Isolatie wordt dan een mentale gevangenis of folterruimte, waarin je opgesloten met jezelf de grootste angsten en gekmakende gedachten kan ervaren.

Eenzaamheid
Een ander mogelijk antoniem is eenzaamheid. Zeker in de existentieel-humanistische traditie kunnen we verschillende filosofen en psychotherapeuten terugvinden die hier zo over denken. We kunnen eenzaamheid heel fysiek ervaren, als een gevoeld gemis in ons lijf, iets dat ontbreekt en er niet langer is. Verder kan het ook een eerder mentale ervaring worden, wanneer herinneringen zich in je geest nestelen en je gewaarwordt hoe het ontbreken van de ander je bezighoudt. Ook op een tussenmenselijk niveau kan je eenzaamheid ervaren: zelfs al ben je in een groep mensen, dan nog kan je voelen hoe eenzaamheid je bekruipt. Je voelt geen connectie dan. Alsof er een onzichtbare, ondoordringbare wand staat tussen jezelf en die anderen, anderen die zo ‘anders’ kunnen aanvoelen. Tenslotte kunnen we nog iets herkennen dat we existentiële eenzaamheid noemen: het besef dat we allen in essentie helemaal alleen op de wereld komen en alleen zullen sterven. Het is een besef dat voornamelijk gedeeld wordt door atheïstische denkers, want wie gelooft in een kracht of een wezen dat ons overstijgt, kan zich juist wel in zijn essentie ingebed voelen in iets dat groter is en iets waaruit je bent ontstaan en nadien naar kan terugkeren.

Dimensies van verbondenheid
Net zoals we eenzaamheid en isolatie in verschillende vormen kunnen ervaren, zo kunnen we misschien ook wel verschillende dimensies van verbondenheid herkennen. Is dat eigenlijk wel zinvol, kan je je afvragen? Misschien wel, als we zouden merken dat elke dimensie misschien andere antwoorden kan bieden op het missen van verbondenheid.

Een eerste dimensie van verbondenheid is de fysieke dimensie. De dimensie die ons fysiek raakt en aanraakt. Onze regering vond daar een tijd geleden een mooi woord voor uit: knuffelcontact. Het is de aanraking die deugd doet en die ons laat voelen dat een ander ons erkent in ons bestaan. Zoals de aanraking die het resusaapje zo nodig had: het zich gekoesterd weten, maar dan wel door een levende entiteit.

De psychische of emotionele verbondenheid is dan een tweede dimensie. Hierbij kunnen we denken aan het delen van onze piekergedachten en onze dromen, van wat ons plezier doet of angstig maakt… Het kunnen ervaren dat een ander contact met je maakt en door zijn empathisch invoelingsvermogen kan ervaren hoe het met je gaat, wat je voelt, wat je beleeft,… Dit soort verbondenheid is er één van de meelevende soort.

In een derde dimensie voelen we ons verbonden met elkaar, als in een partnerschap met de ander. We zijn een deel van een systeem, we beïnvloeden elkaar wederzijds. Je voelt dat je maar kan bestaan in relatie tot de ander en dat geeft je het gevoel een mens tussen andere mensen te zijn.

De vierde dimensie is tenslotte die dimensie die dit alles overstijgt of omvat. Zo kan je in een gesprek met een ander heel sterk voelen dat wat jij als individu doormaakt eigenlijk zo ‘des mensen is’, zo wezenlijk deel uitmakend van het leven dat we het existentieel kunnen noemen. Stel dat je vertelt hoeveel intense pijn je ervaart omdat je geliefde overleden is en de ander erkent dit en voelt zo intens mee omdat hij weet dat dat gevoel ons allemaal wel eens te wachten staat, omdat het nu eenmaal onderdeel is van het leven.

Behoeftes
Als je het gevoel hebt dat je geen of te weinig verbondenheid ervaart, dan zullen daar verschillende behoeftes mee gepaard gaan. Die behoeftes kunnen ons in beweging zetten en er ons toe brengen om te zoeken wat we zo nodig hebben. In plaats van vast te blijven zitten in het gemis, kunnen we actie ondernemen. We zoeken fysiek contact wanneer we huidhonger hebben. Wanneer we ons begrepen en erkend willen voelen, zoeken we diegene op waarvan we voelen dat die ons echt begrijpt, bijvoorbeeld een lotgenoot die weet waarover je spreekt en die soms maar een half woord nodig heeft om zich voor te stellen wat je nu doormaakt. Of misschien heb je wel een groep nodig waarin je kan voelen dat je er helemaal jezelf kan zijn, met al je talenten maar ook met je gekke kantjes, een groep waar ze ervan houden dat je houterige of fancy dansmoves hebt, een groep waarin ze gefascineerd zijn door verschil of waar verschil gewoon geen issue is. En soms doet het er niet toe. Soms hebben we gewoon iemand nodig die menselijk is, iemand die je in de ogen kijkt en die weet: je lijdt op dit moment door de beperkingen van het leven, door psychische problemen, door ervaringen in het verleden, door verlies of angst of het niet meer weten… Iemand die zijn ogen opent en ziet: we hebben elkaar nodig, dus ik geef en ik ontvang.

Iemand die vraagt: hoe kan ik er voor je zijn?

Het herstelproces

Dit artikel verscheen eerder in Lichtpunt 13 (juni 2023), het driemaandelijks digitaal tijdschrift van ANBN vzw. Ook interesse? Word lid van ANBN voor 10€ en ontvang het tijdschrift in je mailbox!

Het herstelproces bij een eetstoornis kan, zoals we allemaal wel weten, complex en uitdagend zijn. Het gaat immers niet alleen om het veranderen van eetgewoonten, maar vooral om het aanpakken van de diepere psychologische en emotionele worstelingen of kenmerken.

Over het algemeen zien we dat het herstelproces bij een eetstoornis de volgende fasen kent.

fasen_herstel_eetstoornis
  1. Erkenning en acceptatie van het probleem
    Het is belangrijk om de eetstoornis te erkennen en te accepteren dat er hulp nodig is. Dit kan moeilijk zijn, omdat eetstoornissen vaak gepaard gaan met schaamte en ontkenning. Daarnaast is het ook niet zo eenvoudig om voor jezelf in te schatten wanneer de problemen nu écht ernstig genoeg zijn om er hulp voor te mogen vragen. Wij gaan ervan uit dat je niet moet wachten tot je heel diep zit, vooraleer je recht hebt op hulp! Hoe sneller je erbij bent, hoe groter de kans op herstel en hoe minder ingrijpend de hulp zal zijn.
  2. Hulp zoeken
    Om te herstellen is het belangrijk om hulp in te schakelen. Leven met een eetstoornis kan ons soms erg eenzaam maken, zeker op de momenten dat we ‘opgesloten’ zitten in ons eigen hoofd. Supporters zoals vrienden of familieleden kunnen ons ondersteunen in het herstelproces. Ook steungroepen (zoals ANBN) of zelfhulp via boeken, online programma’s of lotgenotencontact kunnen helpend zijn.
    Verder zoek je best ook professionele hulp, zoals therapie, een voedingsdeskundige (= diëtist) en de kinderarts (-16) of huisarts om je medisch op te volgen. Een multidisciplinair team kan helpen om de fysieke, emotionele en psychologische aspecten van de eetstoornis aan te pakken.
  3. Veranderen of aanvaarden
    De leuze hier is: verander wat je kan veranderen, en aanvaard wat je niet kan veranderen. Herstellen betekent niet dat je jezelf als persoon moet ‘fixen’, dat je helemaal anders ‘moet’ worden. Het betekent wel zoeken naar een manier van leven waardoor jij een waardevol en deugddoend leven kan leiden. Soms betekent het ook dat we bij onszelf kwetsuren of beperkingen moeten aanvaarden. We zijn immers geen ‘perfecte’ wezens, we hebben allemaal dingen waar we beter of slechter in zijn. Dat onder ogen zien, kan ook een belangrijk deel zijn van een herstelproces.

Aanpakken van onderliggende problemen
Het is belangrijk om de onderliggende problemen aan te pakken die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de eetstoornis. Dit kunnen bijvoorbeeld problemen zijn op het gebied van zelfbeeld, perfectionisme, stress, trauma, angst of depressie. We horen vaak hoe de eetstoornis voor mensen een copingmechanisme werd, omdat ze geen andere manier vonden om te tonen of uit te drukken dat er ‘iets’ niet goed liep. Welk signaal wil jouw eetstoornis geven? Waar verzet de eetstoornis zich tegen, of waarvoor probeert de eetstoornis jou te beschermen? In psychotherapie helpen hulpverleners je om bij dit soort vragen stil te staan.

Veranderen van eetgewoonten
Hoe we het ook draaien of keren, het veranderen van eetgewoonten is een belangrijk onderdeel van het herstelproces. Maar we weten ook dat mensen zelden of nooit ‘cold turkey’ afkicken van het hongeren of het hebben van eetbuien en/of compensatiegedrag. Verandering aanbrengen in je eetpatroon doe je eerder geleidelijk en voor veel mensen betekent dat ook dat ze er begeleiding van een diëtist voor inschakelen. Het is belangrijk om een fijne relatie met voeding en het lichaam te ontwikkelen en om de balans te vinden tussen ALLES. Dit acroniem staat voor verschillende thema’s die nodig zijn om gezond te kunnen opgroeien: Afwisselend eten, Leuk bewegen, Lief zijn voor jezelf, Emoties hanteren en Slapen.

  1. Onderhouden van de winst en voorkomen van terugval
    Als we aan onszelf werken, dan zullen er regelmatig nog lastige momenten op ons pad komen en zelfs periodes van terugval zijn mogelijk. Zie dat niet als een falen, maar als een manier om jezelf nog beter te leren kennen. Het is een signaal dat er nog wat werk te doen is, dat je dit herval nu even nodig had omdat je nog geen andere manieren had om de situatie aan te pakken. Op zo’n momenten kan het helpend zijn om regelmatig contact te houden met je hulpverlener of een steungroep, om te onderzoeken wat er aan de hand is en hoe je er op een andere, meer helpende manier mee kan omgaan.

Els Verheyen –

Stop anorexia nervosa

Maandag 26 juni organiseerde ANBN de boekvoorstelling ‘Stop anorexia nervosa’, waarbij ik dr. Johan Vanderlinden mocht interviewen. Het werd een boeiend gesprek over de behandeling van eetstoornissen door de jaren heen en het toenemende inzicht dat familieleden of naasten best ook betrokken en ondersteund worden.

In oktober 2020 verscheen in Lichtpunt 2 een interview met Johan, naar aanleiding van zijn pensionering op de Mind Body Unit in Gasthuisberg (UPC Kortenberg). We delen het hier graag opnieuw. Interesse om dit driemaandelijkse tijdschrift in je mailbox te ontvangen? Word lid van ANBN voor 10€.